In 1935 verschijnt ‘Mille lieues dans l’inconnu’ van R.P.
Trilles. Père Henri Trilles is lid van de Congrégation du Saint-Esprit, een Franse
orde van missionarissen.
Het boek is een terugblik op een maandenlange tocht door
onbekend gebied in Centraal-Afrika, begonnen in augustus 1899. Doel van de
expeditie, waar ook twee missionarissen deel van uitmaken, is om het
noordelijke deel van Frans-Congo in kaart te brengen en de loop van de rivieren
te bepalen. Maar de Fransen willen vooral verdragen afsluiten met de Afrikaanse
stamhoofden om zodoende de Spanjaarden en de Duitsers die hier eveneens op de
loer liggen, te vlug af te zijn.
Om uitgestrekte gebieden over te dragen aan de Franse
republiek worden zij van de plaatselijke bevolking of de ‘Pahouins’ afgekocht.
Weliswaar in de lokale munt, zijnde hemden, truien, hoeden, bellen, spiegels,
enzovoort.
Soms worden de Europeanen omwille van hun blanke huid beschouwd als geesten die uit de dood zijn opgestaan en gaat het hele dorp op de vlucht. De cultuurverschillen zijn duidelijk. Sommige chefs weigeren de verdragen te ondertekenen omdat ‘le Blanc’ door middel van een machtige fetisj diegenen die hun naam op het papier zetten, ter dood zou brengen. Met bevende hand tekenen de Afrikaanse stamhoofden dan hun totem.
Soms worden de Europeanen omwille van hun blanke huid beschouwd als geesten die uit de dood zijn opgestaan en gaat het hele dorp op de vlucht. De cultuurverschillen zijn duidelijk. Sommige chefs weigeren de verdragen te ondertekenen omdat ‘le Blanc’ door middel van een machtige fetisj diegenen die hun naam op het papier zetten, ter dood zou brengen. Met bevende hand tekenen de Afrikaanse stamhoofden dan hun totem.
‘Bien ou mal, ils signent, et tout est dit,’ geeft P.
Trilles als commentaar.
Tot dusverre lijken we ons in een verhaal te bevinden van de
reporter Kuifje, meer bepaald in ‘Tintin au Congo’, dat in 1930 als feuilleton
verscheen in ‘Le Petit Vingtième’. De gelijkenis met ‘Kuifje in Afrika’ wordt
nog frappanter wanneer P. Henri Trilles beschrijft hoe de chef van de Mbang
niet minder dan 4 hoofddeksels boven elkaar draagt. Te beginnen bij een muts in
rood linnen, een hoed, een Grieks hoofddeksel en tenslotte een nieuwe rode
muts.
In het dorp Evork daagt de chef op gekleed in een
geborduurde jurk, een jas van de Zoeaven en een militaire kepi uit 1870.
Anders dan Hergé toont R.P. Trilles dit alles niet als een
karikatuur. Het boek is eerder een gepopulariseerde etnografie met aandacht
voor de cultuur van de verschillende bevolkingsgroepen, de fauna en flora.
De titel ‘Mille lieues dans l’inconnu’ verwijst naar ‘Vingt
mille lieues sous les mers’ van de Franse schrijver Jules Verne (1870) en
krijgt een spannend vervolg met ‘En pleine forêt équatoriale chez les Fang
anthropophages’.
De auteur is op zijn best wanneer hij het onbekende en
vreesaanjagende verschijnsel beschrijft van de Ngil. De Ngil is een tovenaar
die naar believen beschikt over leven en dood van de dorpelingen. Wanneer in
het dorp iemand gestorven is, moet de Ngil een schuldige aanwijzen. Vrouwen,
kinderen en niet-ingewijde mannen beven van angst bij zijn aankomst. Zij mogen
hem immers niet zien. Een vrouw die niets vermoedend van het veld komt en plots
oog in oog komt te staan met de Ngil, wordt terstond door middel van een bijl
om het leven gebracht.
In het dorp waar hij aankomt, graaft de Ngil een onderkomen
onder de grond in de buurt van de begraafplaats, in de onmiddellijke nabijheid
van de doden. ’s Avonds brengt hij lange kreten uit en huilende geluiden met
zijn hoorn van ivoor.
In ‘Kuifje in Afrika’ tekent Hergé de Aniota of luipaardman.
Een schrikwekkend geheim genootschap waarvan de leden op hun slachtoffers zogenaamd
merktekens van de luipaard achterlaten.
Eerder beschrijft R.P. Trilles vol liefde het wiegelied van
een Afrikaanse moeder voor haar kind.
‘Aya, oh, lèlè, aya, oh! lèlè,
Comme il est beau! comme il est joli! Ah! vite, vite,
fermez-moi ces petits yeux, fermez-les.
Non, vous n’aurez plus de lait!
Non, vous n’en aurez plus,
Aya, oh! lèlè, aya, oh! lèlè.’
Mama stelt haar kind gerust. Het hoeft niet bang te zijn
voor de dwergen, waarmee volgens de auteur de pygmeeën worden bedoeld.
‘Qui passé dans la cour, remuant son pagne de minzul (peau d’antilope)? Ce sont des
nains, de vilains petits nains. Non, ils ne viennent pas pour prendre mon petit!
Ont-ils partagé leur antilope? Non! chacun en a pris vite son morceau. Fi du
gourmand! Il ne fera jamais cela, mon petit, mon joli petit!
Oh! lèlè, aya, oh! lèlè.’
Volgens de auteur leven de pygmeeën in een symbiose met de
Fang, met wie zij zich soms vermengen. Door de Fang worden zij als slaven
beschouwd. De Bayaga, een stam van pygmeeën, leven in armzalige hutten. Wanneer
zij op jacht gaan, eigenen de Fang zich de beste stukken toe. Slaven tot op
zekere hoogte. Wanneer de situatie uit de hand loopt, verdwijnen de Bayaga met
de noorderzon op zoek naar een andere stam.
Net als in ‘Kuifje in Congo’ wordt hier ongelooflijk veel gejaagd. Vooral dan op olifanten, omwille van het ivoor. We bevinden ons in het land van de ivoor, schrijft de auteur. Enkele maanden geleden werd een hele kudde olifanten omsingeld, groot en klein. Veertig ervan werden gedood. Wat de dorpelingen samen met hun resterende voorraad 96 slagtanden opbracht of 2500 kilo ivoor, bestemd voor de uitvoer naar Europa.
Tafereel jacht op ivoor (foto MDB) |
Net als in ‘Kuifje in Congo’ wordt hier ongelooflijk veel gejaagd. Vooral dan op olifanten, omwille van het ivoor. We bevinden ons in het land van de ivoor, schrijft de auteur. Enkele maanden geleden werd een hele kudde olifanten omsingeld, groot en klein. Veertig ervan werden gedood. Wat de dorpelingen samen met hun resterende voorraad 96 slagtanden opbracht of 2500 kilo ivoor, bestemd voor de uitvoer naar Europa.
Ook op de gorilla wordt gejaagd, waarvan het vlees wordt
opgegeten. De meeste Senegalese begeleiders van de expeditie weigeren nochtans
om het vlees van de gorilla op te eten. Daarvoor lijkt hij teveel op de mens.
Maar de dorpelingen hebben hier geen enkele moeite mee, zo bericht P. Trilles.
Het vlees is zeer lekker, verzekert hem een van de lokale inwoners. Maar lang
niet zo lekker als het vlees van de mens, voegt hij eraan toe.
Dan ontspint zich een komisch gesprek.
- Tu as donc mangé des hommes? lui demandai-je.
- Oh! pas beaucoup! seulement pour y goûter.
- Et à combien as-tu goûté?
- Si peu! c’est tout au plus si j’ai goûté à une
cinquantaine.
Maar besluit de dorpeling ‘me regardant d’un oeil d’envie:
les Blancs doivent être bien meilleurs.’
In ‘L’État indépendant du Congo’, verschenen in 1899,
bericht A.-J. Wauters uitvoerig over het bestaan van kannibalisme. Slachtoffer
kunnen vijanden zijn op het slagveld maar bij sommige stammen komen ook
razzia’s op naburige dorpen voor. Het verschijnsel is aanwezig ‘dans tout le
bassin, du Stanley-Pool au Tanganika, de l’Uele aux sources du Lualaba.’
Het vlees van de mens wordt in sommige streken nyama,
‘vlees’, genoemd. In de taal van de Bateke is het woord vijand synoniem voor
‘wild’.
Uiteraard veroordeelt de auteur de praktijk. Maar tegelijk duidt
hij op de schrijnende oorzaak hiervan. ‘A notre avis, l’anthropophagie est
avant tout d’origine physiologique: elle est née de la faim, du besoin de se
procurer de la chair.’
De oplossing die A.-J Wauters voorstelt is de veeteelt,
zodat de Afrikaanse inwoners voldoende dierlijk voedsel tot zich kunnen nemen.
Tegelijk met een verbetering van de sociale omstandigheden.
Een taak die hij weggelegd ziet voor de staatsambtenaren en
de privéhandel.
‘Mille lieues dan l’inconnu’ toont ons de toenmalige houding
van de Europeaan tegenover Afrika en de inheemse culturen. Europese landen
eigenen zich goedschiks of kwaadschiks reusachtige gebieden toe. Zij voelen zich van nature superieur. Leggen
hun wil op, desnoods gebruik makend van hun vuurkracht.
In het Noord-Franse Bray-Dunes in de Rue des Coquillages
merk ik een rijwoning op ‘Notre-Dame des Mers’ met in de gevel verschillende
taferelen die de weldaden van het kolonialisme tonen.
Toch merk je in het boek een nieuwsgierigheid naar de
Afrikaanse cultuur en natuur. Een bewondering voor de grootse kracht van de
natuur en hoe de Afrikanen zich daarin handhaven.
Die aandacht voor de schoonheid van de natuur en de
Afrikaanse mens weerspiegelt zich in de talrijke illustraties. Na elk hoofdstuk
krijgen we een gestileerde dierenfiguur, vermoedelijk een totem. Kleine tafereeltjes verlevendigen de
vertelling. Maar het mooist van al zijn de paginagrote platen, gesigneerd A.
Lagrange.
Totem (foto MDB) |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten