Vervallen
glorie
Schrijven zonder naar buiten te kijken, lukt mij niet. Ik heb het
spel van de daken nodig. Het uitzicht op de barokke kerk die tijdens
bombardementen geen millimeter week. De wolken die langzaam voorbijdrijven. De
esdoorn in onze tuin waarvan de bladeren zwaar gehavend uit de lange hete zomer
zijn gekomen en die bij avond reiken naar het late zonlicht.
’s Avonds overvalt mij soms de weemoed. Of is het de melancholie.
Voor de grote Turkse schrijver Orhan Pamuk is weemoed een gevoel dat uitgaat
van het landschap en de straten van de stad Istanbul, als getuige van de
vervallen glorie van het Ottomaanse rijk. Op een bepaald ogenblik trad het
verval zo snel in dat in kranten verontwaardigd werd gereageerd op winkeliers
die begerig kranen van fonteinen en het lood afkomstig van de dakbedekking van
moskeeën opkochten.
Melancholie daarentegen is volgens Pamuk een individueel gevoel.
Het gevoel durft mij wel eens te overvallen na het middageten. Dan komt de
namiddagduivel opzetten. Een beproefde remedie hiertegen is mij te verdiepen in
oude stripverhalen, waarvan ik mij nog haarfijn weet te herinneren waar en wanneer
ik ze heb gelezen.
Ondanks
de bewering van Pamuk houd ik het bij het mooie woord weemoed. Bij avond is het
gevoel te bedwingen door een lichte maaltijd. Een glas Griekse wijn die smaakt
naar hars is ook een remedie. Zolang je maar niet met de weemoed opstaat valt
het nog mee, bedenk ik.