Herfst (foto MDB) |
Hoe ik ook mijn best doe, soms schroeft de herfst mijn hart dicht als een bankschroef. Dan helpt het om terug te denken aan een vrolijke zomer. De zomers bijvoorbeeld die ik samen met mijn ouders doorbracht in Wathiéhurt.
Ik moet een jaar of veertien
geweest zijn toen wij daar voor de eerste keer naartoe trokken. In Wathiéhurt stond
het ouderlijk huis van Amélie. De vrouw had samen met mijn moeder op een kamer
gelegen in het Academisch Ziekenhuis, toen mijn moeder om voor ons
geheimzinnige redenen twee weken in die kliniek had doorgebracht. Amélie kwam
uit het noorden van Frankrijk, kende geen woord Nederlands en was maar al te
blij dat mijn moeder samen met haar op een kamer lag.
Uit die vrouwelijke verbondenheid
is een hechte vriendschap gegroeid. Zo hecht dat op een dag Amélie samen met
haar man Victor bij ons kwam logeren.
Wij woonden toen in een kleine, uit
rode baksteen opgetrokken woning in een lange rij van gelijksoortige huizen.
Beneden de voorplaats. Daarachter de living. Met het grote licht. Dat we maar
in hoogst uitzonderlijke omstandigheden mochten aansteken. Bijvoorbeeld wanneer
Victor en Amélie op bezoek waren gekomen. Een kleine keuken waar tegen het
plafond de was te drogen hing. En een tuintje met een stalletje waar mijn vader
zich op zaterdagnamiddag in terugtrok.
Boven een overloop die eindigde
in een badkamer met bidet. Links de slaapkamer van mijn ouders. Rechtdoor die
van mij en mijn vijf jaar jongere broer. Naast de badkamer bevond zich de kamer
van mijn twee oudere zusters. Zij sliepen in een zwart gelakt metalen
stapelbed.
Waren mijn zusters al het huis
uit? Of werd bij de komst van Victor en Amélie het hele huishouden door elkaar
gesleurd? Dat kan ik mij niet meer precies herinneren. Alleen weet ik dat ik
eensklaps boven op het stapelbed belandde. Beneden hoorde ik het gelach van
volwassenen. Dat gepaard ging met de rook van sigaren en de geur van jenever.
Net zoals wanneer mijn nonkel Marijn samen met mijn tante Nathalie op bezoek
kwam. Dan werd het groene kaartmatje bovengehaald en hoorde ik hen luidop de
meest wonderlijke uitroepen doen. Zoals ‘troef’ of ‘pastroel’.
Amélie woonde in Abbeville. Maar
in Wathiéhurt, dat onooglijke gehucht, stond het ouderlijke huis. En daar
brachten wij dus voortaan onze zomers door.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten