Huizen in Montagnola, gouache Hermann Hesse (foto MDB) |
Grotti
De boom op het terras van ons huis is ondertussen zo hoog
opgeschoten dat hij tot vlak voor het raam van mijn werkkamer komt. Af en toe
vliegt een vogel de boom in en uit. De boom in onze stadstuin beschermt ons.
Net zoals de vlieren die stilaan heel ons huis omringen. En waarvan de bloesems binnenkort voor de
heerlijkste geuren zullen zorgen.
Onherroepelijk schrijdt Klingsor naar het einde. Dat wordt
op een grandioze wijze aangekondigd in zijn laatste werk. Zijn zelfportret.
Waarin zijn trekken een eenheid vormen met de natuur. In de extase waarmee
Klingsor dat portret schildert, ligt het voor de hand om verwijzingen naar de
schilder Van Gogh te herkennen.
Klingsor wandelt door berg en dal. Samen met zijn vrienden
naar het dorp Kareno. Een verwijzing naar Carona in Ticino. Daar bevond zich
het zomerhuis van de ouders van Hesses geliefde, de zangeres en schilderes Ruth
Wenger. In het werk wordt zij de ‘koningin van de bergen’ genoemd.
In de prelude en verder in de novelle is sprake van Laguno.
Een anagram van Lugano.
Overdag schildert Klingsor. Maar ’s avonds geeft hij zich in
koele herbergen in de natuur of Grotti samen met zijn vrienden over aan brood
en wijn uit Piemonte.
Maar met de vrees voor de naderende herfst komt bij Klingsor
de aftakeling. Tijdens de extase van het zelfportret worden boeken en flessen uit
kasten gerukt en belanden op de vloer van zijn schildersatelier. Klingsor,
die met zoveel liefde de schoonheid van de natuur kon bewonderen.
In het ontstaan van het zelfportret komt de pijn van het scheppen,
het kunstenaar zijn samen. De voorafgaande angst en twijfel. Maar ook de
euforie. Het gevoel van dit te moeten creƫren. Het noodzakelijke, voor Klingsor
noodlottige proces.
‘Nu bestond er geen angst en vlucht meer, slechts nog
vooruit, slechts nog slag en stoot, overwinnen en ondergaan. Hij overwon en
ging ten onder, leed en lachte en beet er zich doorheen. Doodde en stierf,
baarde en werd geboren.’