Berkenbosje langs de Schelde (foto MDB) |
We gingen op bezoek bij Victor en Amélie.
‘Mais vous êtes
le fils de Denise!’
In het opkamertje waar tijdens de vrolijke zomers mijn
ouders logeerden, lag nu de moeder van Amélie.
‘Vous l’avez-vu?
C’est une vieille femme,’ zei ze.
De vrouw lag roerloos in het kleine kamertje. Zoals mijn
overgrootmoeder of meetje. Ik moet zeer jong geweest zijn. Maar ik herinner het
mij nog als was het de dag van gisteren. Samen met mijn moeder en mijn
grootmoeder stond ik naast het grote bed waarin mijn overgrootmoeder lag. Het haar
achteruit gekamd. Zij die haar hoofd opheft.
‘Zeg een keer goeiedag aan meetje.’
Later zou mijn overgrootmoeder in talloze verhalen van mijn
grootmoeder opnieuw opduiken. Dan pas tot leven komen.
Victor trakteerde ons uitgebreid op jenever.
‘La prochaine
fois faut-il mettre sa tente dans notre jardin,’ zei hij.
Hij deed de poort van de wit geverfde garage open. Daarin
stond een onvervalste Wartburg.
‘Tout est encore
fait à la main,’ verklaarde Victor.
Ik zag hoe de geroemde arbeiders uit de DDR de auto met zorg
hadden gemonteerd. De vijzen met de hand hadden aangedraaid.
Het werd donker en tijd om naar onze tent terug te keren.
Met de fiets reden wij door een donker bos. Beladen met wat
Victor en Amélie in hun diepvries aan eetbaars hadden kunnen vinden. Een reuzegrote
worst. Diepgevroren brood.
Zoals iemand elke lente opnieuw ‘Dood in Venetië’ leest, zo
keerden wij vanaf dan elk jaar bij het begin van de lente terug naar het kleine
stadje aan de Somme. En brachten daar steevast een bezoek aan Victor en Amélie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten