vrijdag 3 mei 2013

Sirenen

kathedraal Straatsburg

Volgens de overlevering bond Ulysses zich vast aan de mast van het schip wanneer hij in de buurt van de Sirenen kwam. Bovendien stak hij was in zijn oren om het gezang van de halfnaakte en verleidelijke meerminnen niet te horen.
Over de Rijn wordt een soortgelijk verhaal verteld. Aan de oever van de machtige stroom zie je hoe vervaarlijk dit water kan zijn. Stromingen treden elkaar tegemoet. De breedte van de rivier doet de Rijn lijken op een zee.
De eerste aanblik van de stad Straatsburg is even overweldigend. De kathedraal die met zijn spitse toren eeuwen lang tot de hoogste van de christenheid behoorde. Roze zandsteen. Binnen het reusachtige roosvenster. Het middeleeuwse uurwerk dat de mens er moet aan herinneren dat er maar vier levensfasen bestaan. En dat de tijd genadeloos weg tikt. Maar er is ook de Nacht die haar rokken optilt tot boven de knie. Venus die op vrijdag een wagen ment getrokken door blauwe duiven. Vrijdag of de dag waarop er gevrijd wordt.
In deze stad liepen Goethe en Lenz rond tijdens hun studententijd. Je ademt de Duitse sfeer. Straatsburg is een stad waar de Duitse cultuur misschien wel het best bewaard is gebleven.
Vanavond eten we worst met zuurkool. Het regent. Maar wij zitten veilig en wel onder een tentzeil.
Wat hebben wij het toch ver geschopt, Nomade. Weet je nog hoe we zo vele jaren geleden in ons kleine tentje zaten? Het regende dat het goot. We bevonden ons aan de monding van de Somme. Beschutting zochten we in de Chapelle des Marins. Een flesje wijn. Een camembert en een stuk Frans brood. Meer hadden we toen niet nodig.
Of die keer dat we ons tentje hadden opgesteld in het overstromingsgebied van de Somme. En we ’s nachts in allerijl naar de oever moesten vluchten. Daar zijn we goed in Nomade, in het vinden van heilloze kampeerplaatsen. We kwamen aan in Zagreb. Vroegen aan de plaatselijke bevolking waar we wild konden kamperen.
'Daar in het bos,' zeiden een paar oude vrouwtjes.
We vonden er een open plek. Het leek wel een idylle. Tot we tegen de morgen werden gewekt door een groep mannen. Ze vroegen wat we hier wel uitvoerden. Tot vandaag verwijt je mij dat ik je die keer als eerste uit de tent heb geduwd. Maar dank zij jouw eeuwige jeugd raakten de mannen vertederd. Ze vroegen zelfs tot wanneer we die ochtend wilden blijven slapen.
'Tot negen uur, is dat goed?' zei je.
Die ochtend zagen we pas dat overal op die open plek kogelhulzen lagen. En dat we ons op een militair oefenterrein bevonden. Dat was in het begin van de tachtiger jaren. In Joegoslavië was de voormalige partizaan Tito aan de macht. Overal zag je zijn portret. Tot in de kleinste kapperszaak.
We reisden toen met de trein door heel Joegoslavië.
'Schlechte Strecke,' zei een van de arbeiders die op de trein zaten.
Hij kwam uit Joegoslavië en werkte in Duitsland. Jij mocht in hun treincoupé zitten. Terwijl ik de hele nacht pivo met hen dronk. We reden door Bosnië. Urenlang door de beboste heuvels. Daarna kwam Kosovo. De arbeiders knikten met hun hoofd en klakten met de tong. Hiermee bedoelden zij dat we in Kosovo best niet zouden uitstappen. Door het raam zag je dat de straten er zandwegen waren. Kinderen brandden kaarsen langs het spoor. Kortom we reden beter door. En stapten uit in Macedonië. Aan het meer van Ohrid. Vanwaar je aan de overkant het ontoegankelijke Albanië zag liggen.
Morgen gaan we naar Sessenheim. Net zoals de vader van Friederike Brion wil ik er op de kansel staan. En denken aan Goethe en aan jou.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten