dinsdag 19 februari 2019

Winterpoëzie


Sint-Baafsabdij (foto Marc De Coninck)

Fez

Weet je dat ik zelfs uitdrukkingen vermijd zoals İnşallah! vertelde mij de veertigjarige dichteres met de gebroken stem.
Waarop ik haar beide handen omvatte, de dichteres recht in de ogen keek en haar bezwoer de traditie niet overboord te gooien. Voordien hadden we op weg naar het enige restaurant in de stad dat nog de oude Ottomaanse keuken serveert in smalle en donkere straten een oudere Turkse vrouw ontmoet. Met tranen in de ogen vertelde de vrouw dat mocht ze kunnen, ze haar leven niet opnieuw op dezelfde wijze zou overdoen.
Onlangs stond ik op het podium om de gedichten van de grote Turkse dichter Nazım Hikmet voor te dragen. Toen hij mij met mijn fez in de weer zag, stelde een theaterman uit Turkije dat de grote dichter een tegenstander was van het dragen van het Ottomaanse hoofddeksel. Waarop ik antwoordde dat de fez voor mij helemaal geen symboolwaarde heeft, alleen verwijst naar het oosten en naar mijn eigen soefigedichten die ik gewoonlijk voordraag.

Wat houd ik van de Turkse landschappen zoals ik die in de films van Nuri Bilge Ceylan kan bewonderen. Het zeventiende-eeuwse zandstenen paleis İshakpaşa Sarayı dat zich in het meest oostelijke deel van Oost-Anatolië bevindt en waar ik naartoe gedreven werd na het zien van de slotscène in de film İklimler. Thee te drinken en daarbij dadels geserveerd te krijgen in de lommer van een kleurrijk huis in Doǧubayazıt. Te dromen van twee patrijzen op een rots bij het horen van een türkü of Turks volkslied. Het lied Bitlis’te Beş Minare te zingen in een koffiebar in Üsküdar. Ik weet het is een droombeeld. Maar laat mij de fez als een kleurelement in een donkere theaterzaal.