zaterdag 2 november 2013

Amélie

Herfst (foto MDB)

Hoe ik ook mijn best doe, soms schroeft de herfst mijn hart dicht als een bankschroef. Dan helpt het om terug te denken aan een vrolijke zomer. De zomers bijvoorbeeld die ik samen met mijn ouders doorbracht in Wathiéhurt.
Ik moet een jaar of veertien geweest zijn toen wij daar voor de eerste keer naartoe trokken. In Wathiéhurt stond het ouderlijk huis van Amélie. De vrouw had samen met mijn moeder op een kamer gelegen in het Academisch Ziekenhuis, toen mijn moeder om voor ons geheimzinnige redenen twee weken in die kliniek had doorgebracht. Amélie kwam uit het noorden van Frankrijk, kende geen woord Nederlands en was maar al te blij dat mijn moeder samen met haar op een kamer lag.
Uit die vrouwelijke verbondenheid is een hechte vriendschap gegroeid. Zo hecht dat op een dag Amélie samen met haar man Victor bij ons kwam logeren.
Wij woonden toen in een kleine, uit rode baksteen opgetrokken woning in een lange rij van gelijksoortige huizen. Beneden de voorplaats. Daarachter de living. Met het grote licht. Dat we maar in hoogst uitzonderlijke omstandigheden mochten aansteken. Bijvoorbeeld wanneer Victor en Amélie op bezoek waren gekomen. Een kleine keuken waar tegen het plafond de was te drogen hing. En een tuintje met een stalletje waar mijn vader zich op zaterdagnamiddag in terugtrok.
Boven een overloop die eindigde in een badkamer met bidet. Links de slaapkamer van mijn ouders. Rechtdoor die van mij en mijn vijf jaar jongere broer. Naast de badkamer bevond zich de kamer van mijn twee oudere zusters. Zij sliepen in een zwart gelakt metalen stapelbed.
Waren mijn zusters al het huis uit? Of werd bij de komst van Victor en Amélie het hele huishouden door elkaar gesleurd? Dat kan ik mij niet meer precies herinneren. Alleen weet ik dat ik eensklaps boven op het stapelbed belandde. Beneden hoorde ik het gelach van volwassenen. Dat gepaard ging met de rook van sigaren en de geur van jenever. Net zoals wanneer mijn nonkel Marijn samen met mijn tante Nathalie op bezoek kwam. Dan werd het groene kaartmatje bovengehaald en hoorde ik hen luidop de meest wonderlijke uitroepen doen. Zoals ‘troef’ of ‘pastroel’.
Amélie woonde in Abbeville. Maar in Wathiéhurt, dat onooglijke gehucht, stond het ouderlijke huis. En daar brachten wij dus voortaan onze zomers door.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten